Ik ben zoekende

Iris van Spierenburg
23 jan 2014

Ik ben niet goed in schrijven met een doel. Ik ben zoekende. Mijn gevoelens, frustraties en ervaringen stapelen zich op en ik doe er niets mee. Totdat ik uiteindelijk een klein beetje water uit de emmer van mijn hoofd laat lopen en de vloeistof van mijn gedachten zich vormen tot woorden. Letter voor letter verschijnend op een scherm waar ik al een paar uur gedachteloos, maar toch zo vol van een breinwervelstorm, naar zit te staren.

Mijn naam is Mylène, ik ben een 21-jarige Amsterdamse en de scheiding van mijn ouders heeft meer invloed op mij gehad dan dat ik ooit heb durven denken. Dit klinkt dramatisch. Het valt, als je het rationeel bekijkt, best mee. Laat ik je eens meenemen in mijn hoofd.

Toen ik drie was, gingen mijn ouders uit elkaar. Nu, veertien jaar later ben ik ouder, wijzer en rijker. Ik ben levensjaren wijzer, ervaringen, kennis, vaardigheden, vrienden, familieleden, bijbaantjes, schooljaren, verschillende woningen, een (ex-)stiefmoeder, (half)zusjes, een enorm scala aan irreële angsten, bindingsangst, verlatingsangst, angst om alleen te zijn, de angst om het niet waard te zijn en emetofobie (angst voor overgeven) rijker. En ik ben zoekende.

zoe·ken (zocht, heeft gezocht)

1. proberen te vinden (wat verloren is): dat had ik achter hem niet gezocht daartoe had ik hem niet in staat geacht

2. proberen te krijgen: werk zoeken; ruzie zoeken; ergens niets te zoeken hebben er niets te maken hebben

Al van kinds af aan probeer ik vat te krijgen op de loop van gebeurtenissen die samen mijn leven vormen. Al van kinds af aan was er dat gevoel dat er geen grip op is te krijgen. Grip op het loyaliteitsdilemma; van wie moet ik meer houden, van mama of van papa? Waarom kunnen ze niet normaal met elkaar communiceren? Wiens kant moet ik kiezen? Wanneer de één zich negatief uit laat over de ander, moet ik dan die mening delen? Worden ze boos als ik dat niet doe? Als ik met ze mee praat, zijn ze vast trots. Maar… Als de één trots op mij is, betekent dat dan dat de ander dat niet is? Als ik het leuk vind bij de ene ouder, vindt de andere ouder dat dan vervelend? Gaan ze dan minder van mij houden? Misschien spreek ik ze daarom zo weinig of zo moeilijk – ben ik wel interessant? Komt het door mij dat ze niet meer van elkaar houden? Stel ik ze teleur? Is het wel goed wat ik doe? Maak ik ze wel trots? Ben ik niet goed genoeg voor ze? Ga ik ooit wel goed genoeg zijn? Talloze vragen die in die achttien jaar lang meerdere malen en in meerdere variaties door mijn hoofd hebben gespookt. Talloze vragen waarvan ik nu weet dat ze niet te beantwoorden waren en dat ze dat ook nooit zullen zijn- dat ze niet realistisch waren.
Echter, maak dat maar eens duidelijk aan een kind.

Dagelijks komen deze vragen bij mij terug. In afgezwakte vorm, vaak met betrekking op hele andere situaties, maar net zo schrijnend als in mijn kinderjaren. De menselijke oerdrang om ‘erbij te horen’, wakkert bij mij slechts mijn onzekerheden aan. Nergens voel ik me op mijn plek; na het tweewekelijks wisselen van huis (en dan, als je net ‘gesetteld’ bent, weer terug naar het andere), wissel ik ondertussen zonder dat ik dat wil om de paar maanden van huis, van baan, van studie. Overal probeer ik hetgeen te vinden wat ik toen kwijtraakte; mijn stabiliteit, mijn rust en een deel van mijn jeugd.

Nu, op mijn 21e, denk ik eindelijk een opleiding gevonden te hebben die bij me past en ben ik gelukkig in de liefde. Het lijkt de goede kant op te gaan.

Nu weet ik ook: Ik ben zoekende, ik blijf zoekende. Stabiliteit zal ooit komen, maar dat stukje van mijn jeugd en de rust in mijn hoofd- die namen ze mee.

Mylène (21)