Buddy (22) in het NRC

Elise
09 jan 2017

Bron: www.nrc.nl

‘Ze had de man achter het gordijn moeten zien’

M (22) groeide op tussen woede en ruzie. Haar vader was ziek, maar daar had haar moeder geen oog voor. Nu ze zelf getrouwd is begrijpt ze wat haar ouders verkeerd deden, maar ziet ze ook hun goede kanten.

Het interieur van M en haar man is roomwit met oudroze, nergens ligt troep of een voorwerp te veel. Geen televisie, schoenen gaan bij binnenkomst uit. M schenkt rozenthee, de kat spint op de bank. Haar stem klinkt zacht en kalm.

Ze wil het anders doen dan haar ouders. Geen geruzie, geen geschreeuw. Thuis was er altijd spanning en strijd. Al sinds haar geboorte hebben haar ouders het over scheiden, maar haar vader is Koerdisch en dan doe je zoiets niet. Dus wonen ze nog samen. „Ik heb het daar volgehouden totdat ik besloot: ik wil weg, het is genoeg”, zegt M. „Ik wilde niet meer kiezen tussen mijn ouders.”

Ze werd verliefd, op een jonge imam, en verhuisde twee jaar geleden naar Heemskerk. Als stage-opdracht bij Villa Pinedo, een online platform voor kinderen van gescheiden ouders, doet ze onderzoek naar scheidingen binnen Turkse en Marokkaanse gezinnen. Ook begeleidt ze meisjes die hetzelfde hebben meegemaakt als zij. Dit interview ziet ze als een soort afsluiting, een afsluiting van haar roerige jeugd.

„Mijn ouders waren heel kil naar elkaar”, zegt ze. „Veel woede, elkaar steeds naar beneden halen. Schelden, slaan, roepen dat de ander niets waard was. Dat was heel naar. Er waren momenten dat we lachten als gezin, maar vaker keek mijn vader depressief voor zich uit en was mijn moeder boos. Ik weet nog dat de kinderen uit de buurt bang waren voor haar harde blik als ze bij ons aanbelden.”

M’s vader kwam als vierjarig jongetje met zijn ouders naar Nederland. Met andere Turkse gastgezinnen woonden ze in de Edisonbuurt in Eindhoven. „Zijn verhalen over die tijd klinken bijna als een utopie”, zegt M. „Mijn vader viel op. Hij was heel slim, een babbelaar, en kon goed zingen. Hij zat als enige buitenlander op het gymnasium.”

Het huwelijk tussen haar ouders was een wens van haar opa. Hij haalde haar moeder op haar 22e vanuit Midden-Anatolië naar Nederland. Kort daarna werd de vader van M manisch-depressief; een paar jaar later werden zij en haar zus geboren.

Als hij manisch was, vooral in de zomer, schreef en zong haar vader veel. Maar hij werd ook agressief. Als het uit de hand liep, kwam er familie en politie. Bijna jaarlijks werd hij gedwongen opgenomen, soms in een tbs-kliniek. „Ik wilde bijna niet meer dat het zomer werd, omdat die rollercoaster dan weer begon. Ik begreep niet wat er gebeurde en waarom mijn moeder zo reageerde. Zij sloot zich van hem af. Als hij werd opgenomen, ging zij niet mee naar de bezoekuren. Dat maakte me verdrietig.”

Als kind was M agressief en moest vaak hard huilen. Toen de hele familie tijdens een crisismoment aan de keukentafel zat te overleggen, liep zij naar de kledingkast en gooide alle kleren van haar vader eruit. Papa, riep ze, jij moet weg! In het vriendenboekje van haar nichtje schreef ze als antwoord op de vraag wat ze het liefst zou willen hebben: aandacht. Op de middelbare school ging ze als ze thuis kwam direct naar bed. Haar familie noemde haar ‘Doornroosje’ in het Turks.

Ze haatte haar vader. Ze zag hem als de boosdoener. Maar tijdens haar studie pedagogiek, waar ze ook leerde hoe een ziekte je wereldbeeld beïnvloedt, begon dat beeld te keren. „Ik ben hem meer en meer gaan waarderen. Voor het geduld dat hij heeft gehad, ook met mijn moeder.” Ze omschrijft haar vader nu als gevoelig en warm: een filosoof, een poëet, een man zo vredelievend dat hij zwervers mee naar huis nam voor het avondeten.

Voor haar moeder heeft ze minder begrip. „Ik had gewild dat ze door het ziektebeeld van mijn vader had heengeprikt. Ze zag hem als nietsnut en heeft dat beeld van hem op ons overgedragen.” Het karakter van haar moeder omschrijft M als tegengesteld aan dat van haar vader. Ze is van het hier en nu, zonder veel reflectie. Over ruzies of de ziekte van haar vader werd niet gesproken. Doorgaan, meedraaien en normaal doen. Wanneer ze de behoefte en tijd heeft, gaat ze langs bij haar ouders in Eindhoven. Dan geniet ze, zegt M. „Ik voel nog heel veel liefde voor hen allebei.”

Was haar moeder, die op jonge leeftijd naar een vreemd land verhuisde voor een vreemde man, niet ook een soort slachtoffer? Ja, het is vast heel zwaar voor haar geweest, zegt M. „Maar in mijn ogen moet je het ook kunnen doen met wat je hebt. In elke negatieve situatie zit iets positiefs. Ik had gewild dat ze mijn vader meer had gewaardeerd. Dat ze de man achter het gordijn had gezien.”

Schrijven was de uitlaatklep. Dagboeken en gedichten. In de puberteit begon het lezen. Boeken van imam Al-Ghazali, een islamitische filosoof. „Ik dacht: ik ben moslima. Ik ben Turks-Koerdisch. En ik ben geboren in dit gezin. Hoe wil ik mezelf vormen? Ik had een sterke behoefte dat te onderzoeken, als water en brood.” Als iedereen sliep, brandde haar leeslichtje nog. Ze ging er zo in op dat haar moeder zich zorgen maakte.

Het was snakken naar duidelijkheid, denkt M nu. „Ik vond het zo fijn zijn boeken te lezen; zijn woorden zijn een soort chocola voor de geest. Ik leerde dat je altijd vriendelijk moet zijn, naar wie dan ook. Dat je van mensen moet houden. Respect naar je ouders toe, wat ze ook doen. Bescheiden zijn, maar niet naïef. Zelfkennis hebben.”

Toen ze vier jaar geleden pedagogiek ging studeren, zat M inmiddels vrijwel altijd op haar kamer. Die had ze expres heel gezellig gemaakt – zo voelde het niet als onderdeel van het huis. Ze las en ze bad. „Elke nacht. Dat ik hem zou tegenkomen: een man met wie ik een gezin kon vormen. Ik heb gejankt, omdat ik het niet meer aankon. De sfeer ontbrak gewoon. Ik voelde me eenzaam, leeg, neerslachtig. Ik werd automatisch meegetrokken in die negatieve spiraal waar mijn ouders inzaten.”

Via via ontmoette ze haar man. Ze voelde een klik en dat hij imam was gaf haar zekerheid. Al in de eerste week dat ze elkaar kenden maakten ze plannen over hun toekomst. Een warm gezin, gezellig huis, zonder televisie. Tijdens de bruiloft was haar vader heel vrolijk. Maar toen M weg was, moest hij hard huilen omdat ze vertrok, hoorde ze later. „Dat kan ik echt niet bevatten, dat dat is gebeurd. Dat had ik wel willen zien. Huilen om mij! Hij geeft dus echt om mij.”

Na de bruiloft woonde ze een jaar in bij haar schoonouders in Heemskerk. Kusjes, koosnaampjes, kortdurende ruzies – ze wist niet wat ze meemaakte. „Ik vond dat abnormaal. Ze waren ook heel geïnteresseerd in mij. Mijn schoonmoeder heeft me tijdens dat jaar geholpen de wereld om me heen te leren begrijpen. Ze leerde me om te gaan met de woede die ik in me heb.” Als ze dat jaar niet had gehad, denkt ze, zou het moeilijker zijn geweest om samen te wonen met haar man. „Ik probeer hem het gevoel te geven dat ik open sta voor zijn manier van kijken naar de wereld. Mijn moeder deed dat niet bij mijn vader. Als dat je partner is, die dat doet, kan dat heel pijnlijk zijn. Dan deel je je leven wel, maar kun je niet met diegene sparren.”

Bepaalde deugden, denkt M („nu klink ik net als Socrates ofzo”), krijgen sommige mensen niet van huis uit mee. „Geduld, vredelievendheid, respect. Elkaar tijd geven om dingen te begrijpen. Je kunt niet van iemand verwachten dat hij meteen jouw ideeën overneemt. Heb geduld en wees tevreden als dat niet gebeurt; er is altijd wel wat positiefs aan iemand.”

Een paar keer ging haar vader weg. Steeds stond hij weer bij zijn gezin op de stoep. M, we hebben je moeder niet naar Nederland gehaald om haar in de steek te laten, zei hij dan. Hadden haar ouders eerder uit elkaar moeten gaan? Ja, zegt ze tijdens de tweede ontmoeting, al vindt ze scheiden ook iets gemakzuchtigs hebben, en dat vindt ze nooit de beste weg.

„ Je kunt elkaar stimuleren en je kunt elkaars levenslust leegzuigen. Dat is heel makkelijk, daar hoef je niet eens zo veel voor te doen. Elkaar afstompen is misschien wel makkelijker dan liefde geven.”

 

Door: Mirjam Remie